Leonieke Boendermaker en Eva Mulder in gesprek met Malou van Hintum over innoveren en implementeren in de jeugdhulp.
‘Iets nieuws’ is niet de oplossing als positieve effecten van een interventie uitblijven. Zoek eerst eens uit waaróm dat zo is, en help hulpverleners bij het goed uitvoeren van interventies. Innoveren klinkt vernieuwend, maar implementeren is vernieuwend. Oftewel: implementeren is innoveren. SAR-raadsleden Leonieke Boendermaker en Eva Mulder benadrukken het met verve als ze elkaar spreken over de vraag hoe hulpverleners wetenschappelijke inzichten succesvol kunnen toepassen in de praktijk.
Boendermaker geeft leiding aan het onderzoeksprogramma ‘Doen wat werkt’, is lector Jeugdzorg (Hogeschool van Amsterdam) en bijzonder hoogleraar Implementatievraagstukken in de jeugdzorg (Uva, Universiteit van Amsterdam). Mulder is directeur van de Academische Werkplaats Risicojeugd en bijzonder hoogleraar Intensieve Pedagogische Ondersteuning van Gezinnen (UvA, in samenwerking met het Nederlands Jeugdinstituut). Samen zijn ze een Implementatie Expertise Centrum aan het opstarten.
Kernpunten van het interview
- Het is essentieel om niet alleen te focussen op interventies, maar ook op de implementatie en uitvoering ervan in de jeugdzorg. Een slechte uitvoering kan de effectiviteit van interventies in gevaar brengen.
- Het verbeteren van de toepasbaarheid van gezinsgerichte interventies is belangrijker dan het ontwikkelen van nieuwe interventies. Interventies moeten aansluiten bij de praktische behoeften van ouders.
- Samenwerking tussen professionals is cruciaal. Het opbouwen van relaties tussen professionals is net zo belangrijk als met de gezinnen die ze ondersteunen, vooral bij complexe problemen.
- Het betrekken van ervaringsdeskundige jongeren bij evaluaties van jeugdzorgvoorzieningen levert waardevolle inzichten op en bevordert een cultuur van gezamenlijk leren en verbeteren.
- Er is vaak weinig ruimte in de jeugdzorg om van fouten te leren, terwijl dit noodzakelijk is. Een Implementatie Expertise Centrum kan helpen om zowel toekomstige professionals voor te bereiden als de huidige jeugdzorgpraktijken te verbeteren door kennisdeling en focus op implementatie.
Het kost tijd om dingen in de vingers te krijgen, ook in de jeugdzorg
Eva Mulder (EM): ‘Als we het hebben over verbeteren en ontwikkelen in de praktijk, gaat het erom dat we aansluiten bij vragen die daar leven. Een groot probleem daarbij is, dat we in Nederland enorm van de korte projecten zijn.’
Leonieke Boendermaker (LB): Ja. En we zijn hier ook heel erg van “het werkt niet, nou, dan gaan we iets nieuws doen”. Maar als je zorgvuldiger kijkt, blijkt dat de werkzame onderdelen van interventies lang niet altijd allemaal worden toegepast. En dát is dan de reden waarom ze niet werken. Dat werd me voor het eerst goed duidelijk toen we tien jaar geleden de interventie “Ouders van tegendraadse jeugd” evalueerden. Dat is een opvoedinterventie voor ouders van jongeren bij de jeugdreclassering. Belangrijke werkzame elementen zijn bijvoorbeeld dat je oefent, of dat je op video’s naar voorbeelden kijkt. De reclasseerders die de ouders trainden, vonden dat moeilijke onderdelen, dus die sloegen ze vaak over.
‘Zo zijn er meer voorbeelden, waardoor ik dacht: het gaat er niet om dat die interventie niet goed is, het gaat erom dat hij niet goed wordt uitgevoerd. En daar komt mijn fascinatie met implementatie vandaan. Een professional moet je niet het draaiboek van een training geven en veel succes toewensen, je moet mensen helpen om zoiets echt goed te doen. En dan niet één keer, maar voortdurend. Anders verdwijnen die trainingen in een map in de kast: “Ik heb er nog steeds geen tijd voor gehad”.
‘Mijn boodschap is daarom: stop met trainen als er niks achteraan komt. Om te borgen heb je veel meer nodig dan trainen alleen. Maar er is gewoon geen mindset in de jeugdzorg dat het tijd kost om dingen in de vingers te krijgen.’
Innoveren is niet iets nieuws bedenken, maar onderzoeken hoe je bewezen effectieve interventies echt goed kunt uitvoeren
EM: ‘Als we denken dat dingen niet werken, kijken we niet goed genoeg waaróm dat zo is. Voor mij begon dat met gezinsgericht werken in de JJI’s (justitiële jeugdinrichtingen). Het idee was dat je effectieve gezinsinterventies moest toepassen. En daar wil je dan binnen al mee beginnen, niet pas als jongeren vrij komen. Dus de hele instelling moet op het gezin gericht zijn en ouders moeten er van begin af aan bij betrokken worden, zodat je die interventie kunt starten.
‘Dat werd gedaan met twee bewezen effectieve gezinsinterventies – RGT (Relationele Gezinstherapie) en MDFT (Multidimensionele Familietherapie) – maar toch lukte het niet om gezinsgericht werken goed van de grond te krijgen. Waarom niet? De activiteiten die de JJI aanbood, pasten niet in het leven van de ouders. Bijeenkomsten werden gepland onder werktijd, of als de ouders geen oppas hadden voor hun andere kinderen, of geen vervoer, of geen geld voor de bus. Er was heel weinig zicht op dat soort heel praktische bezwaren.
‘Als we veel beter zouden kijken hoe we gezinsinterventies zo goed mogelijk toepasbaar maken en hoe we ze kunnen ondersteunen, dan kom je verder. En dat zit ‘m dus helemaal niet in een nieuwe interventie ontwikkelen.’
LB: ‘Iedereen heeft een enorme drang om te innoveren. Sinds de Jeugdwet in 2015 is ingevoerd, is er veel zorgaanbod bij gekomen. Het is de vraag of dat allemaal nodig was. Want als je onderzoekt hoe je bewezen effectieve interventies echt goed kunt uitvoeren en dat in de praktijk ondersteunt, is dát een enorme innovatie. Want dat doen we nooit. Het zou mooi zijn als we dat erin krijgen in de jeugdzorg.
‘Toen de Jeugdwet net was ingevoerd, begeleidde ik een paar studenten die ergens stage liepen als orthopedagoog, en ik vroeg me echt af: wat is dit voor een organisatie. Over alles waarvan we wisten dat het werkzaam was, zeiden ze daar “dat gaan we niet doen. Dat is oude kennis”. Vervolgens is op veel plekken het wiel weer uitgevonden. Tegenwoordig komen de implementatievragen weer een beetje naar boven. Dat was de afgelopen jaren in de praktijk veel minder.’
Verrassend voor professionals: iets werkt soms niet omdat zijzelf gezinnen én elkaar mijden
EM: ‘Ik zie op veel verschillende vlakken wel verbeteringen, maar het is heel grillig. We hebben “ik laat je niet alleen” gehad, waarbij we, ondersteund door onderzoek, inzetten op stoppen met gedwongen afzonderen in de Jeugdzorg Plus. Als je daar goed met z’n allen mee bezig bent, zie je in vrij korte tijd een flinke daling van afzonderingen. Op een gegeven moment blijft dat aantal stabiel en kom je niet verder. Dan is er dus iets anders nodig. Op zo’n moment moet je elkaar blijven vasthouden en kijken wat er moet gebeuren om dat te veranderen.
‘Een ander voorbeeld: gezinnen met meervoudige en complexe problemen. Daarover wordt vaak gezegd dat ze zorg mijden. Dat komt bijvoorbeeld omdat ze in het verleden allerlei negatieve ervaringen hebben gehad met hulpverlening, Er is best veel aandacht voor de vraag hoe je nou moet omgaan met vermijdende gezinnen. Maar gezinnen ervaren op hun beurt de hulpverlening vaak ook als heel slecht bereikbaar en vermijdend. Op hun beurt mijden professionals zelf soms ook elkaar. Samenwerken met andere professionals rondom gezinnen met meervoudige en complexe problemen gaat niet vanzelf. Zoals je als professional in de jeugdhulp een relatie en vertrouwen opbouwt met gezinnen, is dat net zo goed nodig tussen professionals onderling.’
Laat ervaringsdeskundige jongeren feedback geven. Samen komen we verder
EM: ‘Niet alleen hulpverlenen kan anders dan nu gebeurt, dat geldt ook voor onderzoek naar wat nodig is. We werken nu bijvoorbeeld met een observatieteam van ervaringsdeskundige jongeren die als onderzoeker bij nieuwe kleinschalige voorzieningen langsgaan. Ze draaien diensten mee, observeren, verzamelen data. Achteraf reflecteren we altijd met dat onderzoeksteam wat ze hebben gezien, en formuleren ze met elkaar feedback. Daarbij besteedt het team aandacht aan vragen als: “Welke mooie dingen zien we gebeuren”, maar ze geven de voorzieningen ook feedback zoals “dit is repressief”, of “hier laat je jongeren door te veel vrijheid juist aan hun lot over, let daar op”. En ze geven ook aan hoe de kleinschalige woonvoorziening volgens hen nog huiselijker en meer eigen kan worden.
‘Hulpverleners vonden het in het begin spannend, maar uiteindelijk heel leuk. Het gebeurt respectvol, het wordt goed begeleid, je bent met elkaar met hetzelfde bezig. Het gaat er niet om elkaar af te branden, maar om samen te leren en verder te komen. En dat is heel leuk om samen met ervaringsdeskundige jongeren te doen. Daar gaat het om: langdurig met elkaar bezig zijn, blijven leren en ontwikkelen, en elkaar blijven vasthouden. Daar heb je geduld voor nodig en een lange adem. En niet per se “iets nieuws”.
‘En wat goed implementeren ook lastig maakt, is dat professionals leven in de waan van de dag, onder hoge druk staan, en te maken hebben met voortdurende personeelswisselingen.’
LB: ‘Ik vermoed – er is nog niet veel onderzoek naar gedaan – dat als je mensen goed ondersteunt, ze zich zelfverzekerder voelen in hun werk en meer aandurven. Als dat lukt, dan zullen ze zich ook meer verbonden voelen met hun organisatie. En dat draagt vervolgens weer bij aan het geven van goede hulp.’
We moeten leren om ook een Verklarende Analyse toe te passen als een interventie niet werkt
EM: ‘Volgens mij verschilt wat professionals nodig hebben in hun werk, helemaal niet zo veel van wat jongeren nodig hebben van professionals. Elke professional heeft een leidinggevende nodig die nabijheid biedt en ondersteuning, die met je meeloopt en je het gevoel geeft dat je er mag zijn. Dat hebben jongeren ook van hulpverleners nodig.’
LB: ‘Dat is waar. En we moeten beter kijken naar wat jij eerder zei: laten we kijken wat er niet goed werkt en proberen dat te verbeteren. Laatst hadden we het daar ook over in de SAR. Iedereen roept nu dat er VA’s (verklarende analyses) moeten komen in de casussen van jongeren. Maar we moeten ook leren een VA toe te passen als een interventie niet werkt. Waar komt dat dan door? Wat kunnen we beter doen? Wat is er nodig? En wie gaat wat doen?’
EM: ‘Daar zie ik wel voorbeelden van in de BENs (bovenregionale expertisenetwerken). Zij zijn structureler bezig met de vraag: we hebben iets ontwikkeld, maar toch werkt het niet. Bijvoorbeeld: er is een kleinschalig alternatief ontwikkeld voor residentiële jeugdzorg op basis van wat we weten wat werkt, en toch landen jongeren niet. Hoe kan dat? Wat is er aan de hand? Om welke jongeren gaat het? Wat moeten we doen om dat te veranderen? Daar vind ik zo’n bovenregionale samenwerking wel heel ondersteunend voor. Want dan zit je wel met alle belangrijke partijen om tafel.’
Niet alle problemen zijn oplosbaar. Er zullen altijd gezinnen zijn die altijd hulp nodig hebben
LB: ‘Ik denk dat in sommige situaties, zoals bij gezinnen met meervoudige en complexe problemen, ook een andere manier van denken nodig is: er zijn nou eenmaal gezinnen die altijd hulp nodig hebben. Soms zal het weinig zijn, soms meer. Dat is extreem moeilijk in ons huidige systeem, waarin iedereen veronderstelt dat problemen een keer zijn opgelost. Maar dat is niet zo.
‘Neem bijvoorbeeld de interventie “Hou vast”, voor ouders met LVB of gezinnen waarin LVB voorkomt. Deze gezinnen krijgen hulp in de vorm van een waakvlammodel. Net zoals bij de FACT-teams en FACT-jeugd hanteren hulpverleners voor deze gezinnen een aanpak waarbij je steeds contact houdt met je cliënt, en je kunt op- en afschalen als dat nodig is.’
Fouten maken in de jeugdzorg mag eigenlijk niet, allerlei media vallen over je heen.. Maar organisaties en hulpverleners moeten kunnen leren, reflecteren en beter worden
EM: ‘Tegelijk is het ook zo dat de jeugdzorg misschien wel de ultieme afrekencultuur heeft. Fouten maken mag eigenlijk niet. Het is terecht dat we daar heel scherp op zijn, want het gaat wel om kinderen, vaak met een heel ingewikkelde achtergrond. Maar een beetje ruimte om met elkaar te kijken “wat werkt nou en wat niet” en “hoe kunnen we dit beter doen” is wel nodig.’
LB: ‘Eigenlijk zou je, als de Inspectie ergens een misstand ziet, daar als organisatie van moeten kunnen leren. In plaats daarvan valt iedereen in de krant en op social media over je heen. Maar het is gewoon heel moeilijk werk dat mensen in de jeugdzorg doen.
‘Iedereen is erg gemotiveerd om met individuele ouders en kinderen stappen te zetten. En als hulpverleners merken dat iets niet lukt, willen ze erg graag weten of dat op een andere manier wel zou kunnen lukken. Ze zijn heel blij als ze handvatten hebben om morgen bij dat moeilijke gezin iets op een net wat andere manier te proberen, en te kijken of het dan beter gaat. En ze worden er ook zelfverzekerder van.
‘Het Doen wat werkt-programma draait om het ervoor zorgen dat hulpverleners al lerend steeds beter kunnen worden in iets. Het gaat om het maken van een infrastructuur die maakt dat zij hun werk goed kunnen doen. En dan niet alleen doordat zij zelf leren, maar ook omdat de organisatie om hen heen dat mogelijk maakt. Mijn ervaring is dat mensen het altijd fijn vinden om te reflecteren en feedback te krijgen, om zo een stap verder te kunnen zetten.’
EM: ‘Ik ben niet betrokken bij Doen wat werkt, maar er zitten zeker raakvlakken tussen waar ik mee bezig ben en dat programma. Leren op de werkvloer komt terug in alle projecten die ik doe. Daarom is het ook leuk om samen te werken en te kijken waar we elkaar kunnen helpen en versterken.’
Een Implementatie Expertise Centrum is bedoeld voor toekomstige professionals, maar gaat ook de huidige jeugdzorg verbeteren
LB: ‘Eva en ik zijn bij de UvA bezig met het opstarten van een Implementatie Expertise Centrum. Het gaat ons erom dat er een plek is waar dit soort kennis samenkomt. Een plek met kennis die we in het onderwijs kunnen gebruiken, maar ook extern, om mensen te adviseren.
‘De eerste stap is zorgen voor lesmateriaal, waardoor de orthopedagogen die we opleiden – en hopelijk ook de onderwijskundigen – leren dat implementeren heel belangrijk is. En dat daar heel veel aan vast zit. Daarnaast, en dat doet Eva denk ik meer dan ik, willen we bij allerlei samenwerkingsverbanden dit soort kennis inbrengen, zodat ze daar in de praktijk profijt van hebben. Wij doen dat nu al heel gericht binnen het Doen wat werkt-programma, en Eva doet dat heel gericht binnen de Academische Werkplaats Risicojeugd.’
EM: ‘We willen én de professionals van de toekomst voorbereiden op “hoe zorg je dat je doet wat werkt”, én er nu al in de jeugdhulp voor zorgen dat we leren, ontwikkelen en implementeren vanuit de kennis die er al is. Want als je echt innovatief onderzoek wilt doen, moet je nooit iets nieuws gaan doen voordat je weet waarom het oude niet werkt, en aandacht besteden aan implementatieprocessen.’
LB: ‘Ik wilde mijn rede eerst “Stop met innoveren, ga implementeren” noemen, maar dat heb ik niet gedaan. We hebben heel veel doelgroepen in de jeugdzorg. En als je naar de databank effectieve jeugdinterventies kijkt, zijn er ook doelgroepen die nu nog niet bediend worden. Dus we kunnen niet helemaal stoppen met innoveren, maar we doen er goed aan eerst te implementeren.’