Instant-oplossingen werken niet, luisteren en leren wel

Instant-oplossingen werken niet, luisteren en leren wel

interview met

Instant-oplossingen werken niet, luisteren en leren wel

Het lukt de jeugdhulp al vijftig jaar niet om ingewikkelde problemen steeds beter op te lossen. Dat komt vooral omdat zowel hulpverleners als beleidsmedewerkers vaak grijpen naar kortetermijnoplossingen. De Schakel- en Adviesraad SAR pleit ervoor te investeren in het tragere proces van leren en ontwikkelen, om zo duurzame, betere hulp te kunnen bieden. Peter Dijkshoorn (SAR) en Christine Pollmann (BEN Noord-Holland) lichten toe waarom dat nodig is.

door Malou van Hintum

‘We willen jeugdhulp geleidelijk op basis van steeds weer nieuwe kennis en ervaring ontwikkelen, en niet continu kortetermijnoplossingen aandragen. Want dat werkt niet,’ zegt Peter Dijkshoorn, niet praktiserend kinder- en jeugdpsychiater en ambassadeur lerende jeugdhulp. ‘Dat geldt ook voor ingewikkelde casuïstiek. Daar wordt nu vaak gevraagd om snel te handelen, maar is er juist tijd nodig om naar een betere oplossing toe te werken’, zegt Christine Pollmann, projectleider Bovenregionaal Expertisenetwerk Jeugd (BEN) Noord-Holland en strategisch adviseur sociaal domein bij de gemeente Amsterdam. Samen zijn ze verbonden aan de SAR, de Schakel- en Adviesraad. Dijkshoorn is lid, de projectleiders van de 8 BENs nemen roulerend deel aan de vergaderingen. De SAR wil dat luisteren, leren en ontwikkelen de basishouding wordt van elke jeugdhulpverlener. Ook beleidsmedewerkers, politici en wetenschappers moeten zich deze houding eigen maken.Waarom is dat belangrijk? En wat kan de SAR daarin betekenen?

Waarom zijn luisteren, leren en ontwikkelen belangrijk?

Dijkshoorn: ‘Sharon Stellaard heeft onderzoek gedaan naar de vraag waarom passend onderwijs en jeugdzorgbeleid keer op keer blijven falen. In haar dissertatie  “Boemerangbeleid” toont ze aan dat elke vijftien jaar wordt geconstateerd dat de jeugdhulp niet op orde is, en dat de oplossing daarvoor ook elke vijftien jaar ongeveer hetzelfde is. Er is sinds 1974 niets veranderd. En hoe komt dat? Zowel hulpverleners die oplossingen zoeken voor complexe casuïstiek als beleidsmedewerkers die oplossingen zoeken voor zwaktes in het systeem, kiezen vaak voor instant oplossingen. Die zijn daardoor nog bijna altijd het eerste – en vaak enige – antwoord op complexe problemen. Maar daarmee los je ze niet op.’

         Met instant oplossingen los je problemen niet op

Dat moet dus anders. Dijkshoorn geeft het voorbeeld van K-EET, de landelijke Ketenaanpak Eetstoornissen: ‘Dankzij K-EET weten we dat de vroegherkenning bij kinderen met eetstoornissen niet op orde is. Daar moet dus wat aan gebeuren. Dat is iets anders dan heel zieke kinderen beter maken. Daar willen en moeten de hulpverleners van K-EET natuurlijk een bijdrage aan leveren. Maar als dat het enige is wat ze doen, neemt het aantal ernstig zieke kinderen niet af. Daarvoor moeten zulke kinderen eerder worden gevonden en eerder betere hulp krijgen.’

         De vraag ‘is er nú een plek voor dit kind’ moet je uitstellen

Pollmann valt hem bij: ‘Bij geëscaleerde casuïstiek is er vaak te veel ‘gedaan’ en te weinig met diepgang gekeken naar wat er nou eigenlijk aan de hand is. Er is geen tijd genomen om na te denken, de analyse ontbreekt. Daarmee ontneem je iedereen de kans om toe te werken naar een betere oplossing. De vraag “is er nú een plek voor dit kind” moet je uitstellen. Eérst moet je met elkaar ruimte maken om te beseffen dat er opnieuw iets aan het mislukken is, en om te doorgronden wat er nou precies speelt.
‘De BENs kunnen er in zulke complexe gevallen voor zorgen dat er een extra begeleider komt, zodat zo’n kind toch even kan blijven op de plek waar het niet goed gaat. Zo kunnen we tijd kopen om heel goed met elkaar – en vooral mét jeugdige en ouders –  te bespreken wat er aan de hand is. Vandaaruit kunnen we een handelingsperspectief formuleren waar iedereen zich in kan vinden, vooral het kind zelf. Dan is er geen sprake van een quick win, maar heb je wel tijd om een betere analyse te maken. Zo kun je betere zorg aan dat kind en het gezin leveren én leren wat je bij een volgend kind anders kunt doen.’

         Een goede analyse kost meer tijd, maar geeft wel handvatten voor betere hulp

Dijkshoorn vult aan: ‘Soms hebben hulpverleners moeite om met een kind om te gaan. Dat lukt vaak wel nadat er een goede analyse is gedaan, want die geeft betere handvatten. De RETs, 42 regionale expertteams, worden vaak onder druk gezet om onmiddellijk met oplossingen te komen. Aan die druk moeten ze niet toegeven. Dat is lastig, maar wel nodig. Want ze moeten er steeds beter in worden om samen met andere betrokken partijen te kijken hoe een kind kan blijven waar het op dat moment is. We zijn in de jeugdhulp veel te veel gewend om een kind door te schuiven als we het zelf niet meer weten. Dat moet ophouden. Daar kunnen de RETs een rol in spelen, op een hoger niveau de BENs ook, en landelijk de SAR.’

         We hebben geduld, vasthoudendheid, een netwerk en bondgenoten nodig

Pollmann: ‘Zo’n aanpak vergt tijd, geduld, vasthoudendheid. Een andere mindset, weg van de snelle kortetermijnoplossingen en van het “u vraagt wij draaien”. In die mindset moeten we investeren, zowel als het gaat om hulp op individueel niveau als om de manier waarop we de jeugdhulp willen inrichten. Elke veranderkundige weet dat dat een proces is van lange adem, van steeds meer medestanders krijgen, van een groeiende innerlijke overtuiging dat we bepaalde dingen anders moeten doen. Van bondgenoten zoeken, een netwerk bouwen, signalen opvangen en delen, onderzoek doen, samen mogelijke oplossingsrichtingen bespreken. Dat valt niet mee in een buitenwereld die geen wachtenden wil, en die kinderen liever gisteren dan vandaag naar een nieuwe plek wil brengen. Een buitenwereld die er helemaal niet zo in is geïnteresseerd dat de meeste kinderen die uit huis worden geplaatst, op verkeerde plekken terechtkomen, namelijk: niet thuis.’

Welke betekenis kan de SAR hebben?

Dijkshoorn: ‘Die begint met benoemen dat het ons steeds maar niet lukt om echt beter te worden. Een serieus probleem dat zich op allerlei vlakken manifesteert. Het begint al bij de opleidingen. We zien steeds beter dat professionals niet goed zijn opgeleid om adequaat te luisteren naar het verhaal van ouders. Daar gaat iets mis. Dat is heel groot, en dat is heel pijnlijk. De SAR kan erover meedenken hoe dat beter kan: in de opleidingen én in het werk dat mensen daarna gaan doen.’

        Het lukt ons maar niet om echt beter te worden, en dat begint bij de opleidingen

Pollmann: ‘Met de SAR bouwen we een netwerk waarin we met elkaar in de ontwikkelstand kunnen komen. Dat klinkt misschien vaag, maar het is een voorwaarde om beter te gaan luisteren en kijken, om te begrijpen wat ouders nodig hebben om zelf hun kinderen te kunnen blijven opvoeden. En ook: om te kijken waardoor het komt dat jeugdigen ontsporen, of al uit huis zijn geplaatst en daar de vernieling in draaien. Hoe kunnen we goede hulp geven? Waar moeten we op inzetten, en wat moeten we vooral niet doen? Kunnen we dingen ontwikkelen en toepassen die we nu nog niet kunnen?’

        We willen een lerende loop organiseren, waarin kennis en praktijk elkaar verrijken

Pollmann: ‘Als het lukt tussen de RETs, de BENs en de SAR te schakelen, kunnen we een lerende loop organiseren, gebaseerd op praktijkervaringen en gevoed met kennis, wetenschap en de laatste inzichten. Daar kunnen de mensen op de werkvloer van profiteren, en die kennis kunnen ze aanvullen met hun eigen praktijkervaringen. Zo blijven we voortdurend van elkaars kennis, inzichten en ervaringen profiteren, en kunnen we ook zien waar de schoen wringt. Een lector die onderwijs geeft over jeugdhulp, heeft een heel andere positie dan een teammanager die zijn medewerkers ziet opbranden omdat hij – bij gebrek aan ervaren mensen – pas afgestudeerden zonder werkervaring op een groep heel ingewikkelde kinderen moet zetten. Het is daarom belangrijk om praktijk en kennis dichter bij elkaar te brengen.’
Dijkshoorn: ‘Het is een mentaliteit die beïnvloed moet worden: vandaag doen wij ons werk zo goed mogelijk, en volgend jaar doen we het weer een beetje beter omdat we dan meer kennis hebben. Dat kost tijd en vereist verdragen en geduld – ook van de buitenwereld. We zijn nu bezig om de Verklarende Analyse in de regio’s geïmplementeerd te krijgen. Daar zijn we vijf tot tien jaar mee bezig. Daar kun je chagrijnig over worden, maar het is gewoon heel moeilijk werk.’

        Je moet vertragen en verdragen als je betere zorgoplossingen wilt     

Pollmann: ‘Het is inderdaad een proces van lange adem, maar je kunt het combineren met een korte klap: tijd kopen, beter nadenken, komen tot beter passende oplossingen. Concreet zouden bijvoorbeeld de leden van de SAR, allemaal vertegenwoordigers van verschillende landelijke netwerken, de casuïstiek vanuit de RETs kunnen gebruiken in hun presentaties, onderwijsprogramma’s en onderzoekagenda’s. Dat zou bijdragen aan een gestage ontwikkeling naar betere hulp . Ook zouden de RETs op die manier rugdekking krijgen van de SAR om te mógen vertragen en verdragen. Want op die manier kunnen ze, met een betere gedeelde en gedragen analyse, tot betere zorgoplossingen komen. En eigenlijk is het niet eens mógen vertragen, maar móéten. Dan krijg je vanzelf een start met die lerende loop.’

        De jeugdzorg kan het niet alleen, de samenleving  heeft ook een verantwoordelijkheid

Dijkshoorn: ‘Een andere belangrijke rol van de SAR is hulpverleners legitimeren in hun positie. Ik ben nu bijvoorbeeld bezig met de Zikos, een onderdeel van de gesloten jeugdzorg. Daar komt een kind terecht als niemand het meer weet. Ervaringsdeskundigen en politici vertellen geregeld hoe erg dat is. Ik vind het óók erg. Maar daarmee ben je er niet.
‘De SAR zou heel goed kunnen zeggen: inderdaad, de zorg voor die kinderen is gewoon niet goed. Maar dat kunnen we niet uitsluitend toeschrijven aan de gesloten jeugdzorg, dat ligt ook aan de samenleving die deze kinderen eruit duwt. Als de samenleving dat blijft doen, wordt de jeugdzorg opgezadeld met heel moeilijke kinderen. Je kunt niet verwachten dat hulpverleners hun problemen in één keer goed kunnen oplossen.’

        De SAR legitimeert mensen in hun werk, maar wel met de ambitie om beter te worden

Dijkshoorn: ‘De SAR legitimeert dan de werkwijze van de gesloten jeugdzorg, mét daarbij de boodschappen: het moet echt en ook heel snel beter, én het moet stroomopwaarts beter. Dat vind ik een heel belangrijke rol voor de SAR.
‘Het hele veld is ambitieuzer aan het worden. Het zou mooi zijn als we als SAR kunnen zeggen: kijk eens naar dat regionale expertteam, daar zijn de verwijzingen naar ingewikkelde zorg afgenomen omdat zij problemen anders helpen oplossen. Dan kunnen we dat uitdragen zodat andere RETs die manier van werken ook kunnen oppakken. Dat is best ingewikkeld, want mensen zitten nogal vast in hun eigen patronen van werken. Maar op deze manier moeten we ontwikkelen en verbeteren. En zo kan de SAR steeds meer in positie komen, ook in de regionale en de landelijke politiek. Dat gun ik de hele jeugdhulp, en de hele samenleving.’

 

overige interviews